In de tijd van monniken en ridders verspreidden missionarissen (Een persoon die de opdracht heeft mensen te kerstenen), met steun van vorsten, het Christendom in heel Europa. Overal waren kerken en kloosters gebouwd. In de 7e eeuw bouwde Willibrord, aartsbisschop (Hoge functie in de Rooms-Katholieke kerk) van de Friezen, een stenen kerk in Utrecht. Vanuit daar maakten de missionarissen hun zendingstochten. Ze besteedden veel tijd aan het bekeren (Zorgen dat iemand jouw godsdienst aanneemt) van vorsten. Een gekerstend vorst kon er voor zorgen dat zijn volk ook christen werd. De Europeanen werden christen, maar hielden vast aan hun Germaanse gebruiken. De kerk gaf daarom een christelijke  betekenis aan Germaanse feesten, zoals het vieren van de geboorte van Christus (Kerstmis) bij het midwinterfeest, en het Lentefeest dit werd Pasen, het feest van de opstanding van Jezus uit het graf. De Germaanse en christelijke culturen werden met elkaar vermengd.

Geestelijken (Godsdienstig leiders) konden lezen en schrijven en kregen daardoor veel macht in de samenleving. Kloosters, waar monniken en nonnen leefden, werden gesteund door de adel. Het waren belangrijke centra van onderwijs, cultuur en wetenschap. Een belangrijke activiteit was het bewaren en kopieren van boeken. Een klooster wordt ook wel een abdij genoemd.

Maak jouw eigen website met JouwWeb